Parkeer uw voertuig op een rustige en horizontale plek.
Gebruik uw alarmlichten en andere waarschuwingsmiddelen (zoals een veiligheidshesje, gevarendriehoek) zoals vereist door de plaatselijke verkeersregels om zeker te zijn dat u wordt gezien door naderend verkeer.
Zet de auto vast met blokken - zoals een blok hout of een baksteen - voor en achter een wiel dat u niet gaat opkrikken om het wegrollen te voorkomen en de stabiliteit te verhogen.
Neem het reservewiel en de krik uit de auto. Als u niet weet waar die zitten, kunt u de handleiding van de auto raadplegen.
Zet de krik op de juiste plaats en op de juiste manier rechtop, zodat deze uw auto niet beschadigt. Ook die informatie vindt u in de gebruikshandleiding.
Begin de auto op te krikken, zonder de band echter van de grond te laten komen.
Verwijder de wieldop om toegang te krijgen tot de wielbouten.
Draai de wielbouten met de wielsleutel tegen de klok in om ze los te maken.
Krik de auto verder op, zodat u het wiel makkelijk kunt afnemen. Controleer eerst of de krik stevig staat.
Breng het reservewiel op zijn plaats en zet de wielbouten in de correcte posities.
Haal de wielbouten wat aan met de wielsleutel en met de klok mee. TIP: Zorg dat de wielbouten aangedraaid zijn, maar nog niet te hard. Dat zou de auto van de krik kunnen trekken.
Laat de krik volledig neer tot de auto weer stevig op de vier wielen staat.
Draai de wielbouten verder vast met de wielsleutel alvorens te vertrekken. Zorg ervoor dat u ze zo hard mogelijk aanspant.
Stop na enkele kilometers om te controleren of de wielbouten nog steeds stevig vastzitten.